Liturgisch lied – september 2021
TOUR DE CHANT – een lied onder de loep
Gerard Swüste
‘ONZE HULP IN DE NAAM – Psalm 121:2’
Tekst: Huub Oosterhuis Muziek: Tom Löwenthal
Onze hulp in de naam
die hemel en aarde gemaakt heeft.
Die trouw blijft tot in lengte van dagen.
Die sprak ‘er zij licht’,
die zag dat het goed was
die nooit laat varen het werk van zijn handen.
‘Onze hulp is in de naam van de Heer’. Dat is een klassieke opening van de eredienst, zowel in de Protestantse als ook in de Rooms-Katholieke traditie. De zinsnede kan genomen zijn uit Psalm 121:2, zoals het Verzameld Liedboek dat vermeldt, maar ook uit Psalm 124:8. In beide psalmen wordt de regel gevolgd door ‘die hemel en aarde gemaakt heeft’. In dezelfde klassieke opening wordt dit vaak gevolgd door: ‘Die trouw blijft tot in lengte van dagen’ of ‘tot in der eeuwigheid’. Dat is Psalm 146:6. En dan sluit het af met: ‘Die nooit laat varen het werk van zijn handen’, Psalm 138:8.
Een klassieke opening geplukt uit het Boek van de Psalmen. Het zet de toon van de viering, het is een soort geloofsbelijdenis: dit is ons uitgangspunt, rond de Naam zijn we bijeen.
In zijn bewerking van dit openingslied heeft Huub Oosterhuis het kortweg over ‘de naam’ en niet over ‘de naam van de Heer’. In de Hebreeuwse tekst staat de godsnaam JHWH, in de meeste bijbelvertalingen nog steeds (helaas) vertaald met ‘de Heer’. Huub Oosterhuis heeft van oudsher goede banden met theoloog Ton Veerkamp en die vertaalt JHWH met ‘de NAAM’. Het zou kunnen dat daarom hier alleen ‘de naam’ staat.
Er is ook een andere uitleg mogelijk. ‘De naam’ is nogal vaag. In het lied Die zegt god te zijn zingen we zelfs ‘wat hebben wij aan een naam alleen?’ In deze openingszang wordt de naam wel nader ingevuld. Vijf maal begint de regel met het woord ‘die’, vijf maal wordt de ‘naam’ getypeerd. Dat gebeurt met woorden die al zo’n 2.500 jaar gebeden en gezongen worden. Dan gaat het niet over feiten, over wat we zeker weten, maar over wat we geloven. Zo blijft, ook met deze invulling, de naam een mysterie. Je zou, bij wijze van spreken, na dit openingslied gerust kunnen zingen uit Psalm 103 ‘Hoe is Uw naam, waar zijt Gij te vinden’. Want we weten nauwelijks iets, we hebben het allemaal van horen zeggen, het is ons verteld via oude verhalen.
Het Verzameld Liedboek geeft dus aan dat de openingszin komt uit Psalm 121. Dat is een psalm die het mysterie bezingt. Die opent met ‘Ik sla mijn ogen op naar de bergen, zal iemand mij komen helpen? Ja, mijn God komt mij helpen (= mijn hulp is de naam), de schepper van hemel en aarde’. Deze opening heeft iets weg van een wanhopige vraag. De psalm begint dus met onzekerheid en twijfel, zoals we dat allemaal wel eens hebben: wordt er naar mijn gebed geluisterd, is er wel een God die hoort en ziet? Maar in de verzen die daarop volgen staat een krachtige belijdenis: ‘de Levende is je behoeder, is je schaduw aan je rechterhand, de Levende behoedt je voor al wat kwaad is, behoedt je leven, je uitgaan en thuiskomen, van nu af tot altijd’. Het is zoals we dat steeds tegenkomen: vanuit de Schrift is ons verzekerd dat het ‘de naam’ van God is om overal en altijd aanwezig te zijn. Maar God is aanwezig op haar/zijn eigen wijze. Niet zoals wij, zichtbaar, hoorbaar, tastbaar, maar op een manier die soms voelbaar is en soms helemaal niet. Psalm 121 zingt het geloof uit, zingt meer dan we ooit hardop zouden kunnen zeggen, we zingen naar binnen, terwijl we staan op de toppen van onze tenen. En op een of andere manier voelen we dat dit ware woorden zijn.
Terug naar ons openingslied Onze hulp in de naam. Vijf maal wordt de naam getypeerd, steeds ingeleid met het woord ‘die’.
De eerste typering is ‘die hemel en aarde gemaakt heeft’. De schepping staat te boek als een van de grootste daden van de Levende. In de schepping vinden we dus sporen van de Schepper. Hildegard von Bingen zag in de twaalfde eeuw de werkzaamheid van God in de groeikracht van alles wat leeft: heel de schepping is bezield van Gods levenskracht. ‘Die hemel en aarde gemaakt heeft’ relativeert meteen de mens. Zeker, die is naar Gods beeld geschapen en die kan heel wat. En de mens gaat aan de slag met de schepping, probeert er met zijn handen aan te werken, maar de basis is door God gelegd.
‘Die trouw blijft tot in lengte van dagen’. Dat komt uit Psalm 146. Vers 5 en 6 van die psalm luiden: ‘Gelukkig ben je met de God van Jakob als hulp / als je hoop gevestigd is op de Levende, je God / Die hemel en aarde gemaakt heeft / de zee en al wat erin is, / die trouw blijft altijd en eeuwig’. Die ‘trouw’ wordt daarna in de psalm ingevuld met: ‘recht doen aan verdrukten, brood geven voor wie honger heeft, licht geven aan wie blind is, de vreemdeling beschermen’. Trouw is bij de Levende niet een abstract begrip, maar wordt heel concreet in het doen van recht aan de mens naast je.
‘Die sprak “er zij licht”’. Het eerste scheppingswoord. Daarmee is de duisternis doorbroken. Wat chaos was wordt bewoonbaar land omdat er licht is. Het is hetzelfde licht dat in Psalm 146 wordt bezongen: de Levende geeft licht aan wie blind is, aan wie niet ziet, aan wie het niet ziet zitten.
‘Die zag dat het goed was’. In het scheppingsverhaal klinkt vijf maal ‘God zag dat het goed was’ en op de laatste dag: ‘God zag dat het heel goed was’. Het is het ritme van het verhaal van de Schepping. God spreekt, het gebeurt, het is er. God ziet en het is goed. Het is een veelzeggend ritme: wat God zegt, gebeurt: God is iemand die doet wat hij zegt’. En dat is ook goed. De schepping, hemel en aarde met alles erop en eraan zijn in wezen goed. Die zijn ons geschonken. Dan is het zaak om ervoor te zorgen dat het goed blijft.
Aan God, zo besluit dit openingslied, zal dat niet liggen. ‘Die laat nooit varen het werk van zijn handen’. Dat staat in Psalm 138:8. Psalm 138 is een dankpsalm. Redenen genoeg voor de psalmist om dankbaar te zijn: Vers 3: ik riep, jij antwoordde, gaf me moed, ik voelde weer kracht. Vers 7: Moet ik gaan door de diepste ellende, jij houdt mij in leven, je rechterhand bevrijdt me. En dan komt dus vers 8: ‘De Levende doet dat allemaal voor mij! JIJ, je goedheid is eindeloos. Wat je handen hebben opgebouwd, laat dat nooit links liggen’. Vers 8 is dus een dankgebed én sluit af met een smeekgebed: laat dat niet links liggen, laat dat niet varen.
Zo plukt dit openingslied fragmenten uit het Boek van de Psalmen. Dan nog dit: in de Psalmen wordt God met name gedankt als Schepper en Bevrijder. Twee grote daden: Schepping van hemel en aarde, bevrijding uit de slavernij van Egypte. Ik vroeg me af: gaat het in deze opening alleen over de Schepping? Misschien wel niet. Want de allereerste woorden van dit lied zijn: ‘onze hulp’. Wat God allemaal heeft gedaan, maakt voor ons het leven mogelijk, werkt voor ons bevrijdend en zal bevrijdend werken.
Een viering openen met Onze hulp is van een andere orde een opening met Zomaar een dak. Dan zing je uit volle borst en voel je dat je samen aan het begin van een samenkomst staat, een stevig begin. Bij Onze hulp nodigen de tekst en zeker ook de muziek uit tot inkeer. Je zingt de woorden naar binnen en daar bewerkstelligen ze een openheid voor alles wat gelezen, gezegd en gezongen gaat worden. Wat geweldig dat muziek zo’n effect kan hebben! Vroeger begon in menige traditie de viering met een schuldbelijdenis. Nu is het, gelukkig, eerder: keer je in, proef de stilte, maak je ontvankelijk voor wat er dit uur gaat gebeuren.