Liturgisch lied – november 2021

TOUR DE CHANT – een lied onder de loep

Gerard Swüste

ZOALS EEN HERT – BEURTZANG UIT PSALM 42

Tekst: Huub Oosterhuis; muziek: Bernard Huijbers

refrein: Zoals een hert reikhalst naar levend water,

dorst ik naar God, de levende God.

  1. Ik ben zielsbedroefd, ik denk aan U.

Al uw brandingen beuken mij, golven slaan over mij heen.

  1. Levende God, mijn rots, hebt Gij mij vergeten,

waarom loop ik er haveloos bij, gekweld en vernederd?

  1. Moedeloos ben ik, opstandig, ik zal op U wachten.

Gij zijt mijn lijfsbehoud, Gij zijt mijn God.

De maand december is de maand van verwachting. Het begint al met ‘vol verwachting klopt ons hart’ in de Sinterklaastijd tot het meer serieuze ‘Scheur toch de wolken weg en kom’. Spanning en verwachting ontwikkelen zich in de loop van de maand tot uitzien naar licht voor alle mensen, vrede op aarde, kortom naar een wereld zoals die ooit bedoeld moet zijn geweest. Dan gaat het over onze diepste verlangens.

Psalm 42 en 43 bezingen op imponerende wijze het verlangen van een mens naar vrede, houvast, naar God. Dit is een lied dat recht uit het hart komt. Psalm 42 en 43 hebben ongetwijfeld ooit één geheel gevormd. Dat kun je onder andere opmaken uit het feit, dat beide psalmen hetzelfde ‘refrein’ hebben, dat luidt:

‘Waarom zo terneergeslagen, waarom een en al zuchten?

Verzucht naar God, Ja, ik blijf hem danken,

zijn bevrijdend gelaat, mijn God.’                (Psalm 42:6 en 12; Psalm 43:5)

Het is niet meer te achterhalen waarom Psalm 42 en 43 zijn samengevoegd. Misschien is de reden dat Psalm 42 meer een overweging is, terwijl Psalm 43 een uitgesproken gebed is.

Het lied Zoals een hert bevat fragmenten van Psalm 42: het ‘zielsbedroefd’ zijn en het verlangen zijn als het ware uitgelicht. Daarmee wordt duidelijk zichtbaar een lijn die in heel wat psalmen aanwezig is: de dichter spreekt zijn klacht uit, maar hij koppelt dat bijna direct aan een groot vertrouwen. Als je Psalm 42 in zijn geheel leest dan zie je dat de dichter met zichzelf in discussie is: hij beschrijft zijn ellende, maar dan komt ook tot drie (!) maal toe het refrein: ‘waarom zo terneergeslagen?’ Al biddend of al zingend probeert de dichter zijn somberheid en uitzichtloosheid te overstijgen. Dat is de grote kracht van veel psalmen: ze verwoorden niet alleen wat in het hart van mensen leeft, maar ze zingen ook vertrouwen naar binnen als een soort zachte tegenstem.

Dan nu naar de tekst, de fragmenten die Huub Oosterhuis uit Psalm 42 heeft gekozen.

Het lied opent net als de psalm met een vergelijking: ’ik’ wordt vergeleken  met een hert. Het hert wordt gerekend tot de zogeheten reine dieren, het mag worden gegeten, maar niet als offerdier worden gebruikt (Deuteronomium 14:5 en 15:22). Het hert is het toonbeeld van gratie en schoonheid (Hooglied 2:9 en 17). Ik vermoed dat de vergelijking met het hert in de psalm niet een willekeurige keuze is: het hert staat in al zijn gratie en schoonheid voor de mens die naar het beeld van God is geschapen en dus ook gratie en schoonheid in overvloed heeft. Zo past het beeld van het hert ook goed in deze psalm vol tegenstellingen: degene die mooi is en prachtig geschapen is, voelt zich zielsbedroefd en ellendig. En is dan toch ook weer vol vertrouwen.

De vertaling ‘reikhalst’ is een prachtige vondst: je ziet het hert als het ware reikhalzen. Maar in de grondtekst staat er twee maal hetzelfde woord: hevig verlangen naar levend water en hevig verlangen naar God. Ik heb dat zelf vertaald met ‘snakken naar’. Door hetzelfde woord te gebruiken geeft de dichter aan, dat dit niet zomaar een vergelijking is: het is precies hetzelfde. Van belang is dan dat het hert niet naar gewoon water snakt, maar naar ‘levend water’. Daar zal een gewoon hert spontaan niet naar op zoek zijn. In dat ‘levend water’ klinkt door dat het hier gaat over bijzonder water: het is het water van Psalm 1 en van heel wat andere psalmen, waarin water staat voor Tora: een mens kan niet leven zonder water, zoals hij ook niet kan leven zonder Tora. De Tora is als levend water, als stromen water, zoals dat in Exodus 15:24-27 verteld wordt: het bittere water wordt zoet en dat wordt gekoppeld aan ‘gehoorzamen aan het woord van de Levende’ en als men dat doet komt men op een plek met twaalf (!) bronnen en zeventig (!) palmen, ‘en zij legerden zich daar bij het water’ (vers 27).

In Psalm 42/43 vol tegenstellingen komt de veelzijdigheid van water aan het licht. Die vinden we ook terug in het refrein en het eerste couplet. Water schenkt rust en vrede, is als Tora. Maar water kan ook de gestalte aannemen van beukende brandingen en golven die over je heen slaan. Water heeft ook een verwoestende kracht. Daarmee wordt precies getekend hoe de psalmist zich voelt: verlangend naar recht en vrede (water/Tora), maar zielsbedroefd, midden in de branding en de golven.

In het tweede couplet staat de klacht dat de dichter zich vergeten, verwaarloosd voelt door God. In Psalm 42 wordt dat nog nader uitgesproken: God laat zich niet zien, en wat nog erger is: de belagers van de psalmist roepen alsmaar: waar is dan die God van jou?

Het derde couplet typeert de hele psalm misschien wel het beste. Bijna niet te vatten tegenstellingen staan rustig naast elkaar. Moedeloos, opstandig, meteen gevolgd door ‘ik zal op U wachten, mijn lijfsbehoud, mijn God’. Dat leidt tot de aloude vraag: gaat het zo gemakkelijk? Dat je even flink bidt en klaagt en dat zich dan meteen een vreugdevolle toekomst opent? De ervaring leert wat anders. Maar wat de psalm wil zeggen is dat je in tijden van tegenslag niet moet wegzinken in de droefenis, maar je de verhalen van hoop en vertrouwen in herinnering moet proberen te roepen. Dan zeg en zing je eigenlijk boven je gevoel uit, maar daarmee geef je jezelf ook een duwtje in de rug. Zo leer je jezelf echt te verlangen.

 Zoals een hert is een lied om je verlangen uit te zingen in een tijd die donker en duister is. Een schitterend lied dus voor de Advent. Want het verlangen wordt uitgezongen in de wetenschap dat er heel veel niet goed is. Of dat nu de corona is, of de klimaatverandering, of persoonlijke tegenslagen, het wordt allemaal niet weggezongen. Maar op een of andere manier wordt er doorheengezongen.

De muziek van Bernard Huijbers is een bewerking van het Gregoriaanse Alleluia: Caro Mea. Eind jaren zeventig heeft Bernard Huijbers een aantal teksten getoonzet op Gregoriaanse melodieën, destijds verschenen op twee LP’s Beeld en Gelijkenis en Stof van de Aarde. De muziek op deze LP’s wordt door menigeen gezien als een van de hoogtepunten in het oeuvre van Bernard Huijbers. Hier blijkt voluit zijn respect voor de aloude kerkmuziek, zijn vakmanschap én zijn passie om de muziek tijdens een viering niet te laten klinken als een uitvoering van het koor, maar als muziek voor koor én alle aanwezigen. Of, zoals hij dat zelf noemde: ‘Voor podium en zaal tegelijk’.