Liturgisch lied – maart 2022

TOUR DE CHANT – een lied onder de loep

Gerard Swüste

Het lied “Gij zijt voorbijgegaan”

tekst Huub Oosterhuis; muziek: Jean Tabourot

Gij zijt voorbijgegaan, een steekvlam in de nacht,

De vonken van uw naam zijn ogen in ons hart.

In flarden hangt uw woord om onze wereld heen,

Wij leven in U voort, wij zijn met U bekleed.

Gij zijt voorbijgegaan, een voetspoor in de zee,

Gij zijt te ver gegaan , Gij zijt een mens te veel.

Gij zijt voorgoed, gij zijt verborgen in uw God.

Geen stilte spreekt U uit, ondenkbaar is uw dood.

Gij zijt voorbijgegaan, een vreemd bekend gezicht,

Een stuk van ons bestaan, een vriend een spoor van licht.

Uw licht is in mijn bloed, mijn lichaam is uw dag,

Ik hoop u tegemoet zolang ik leven mag.

Soms is het goed om een tekst gewoon te lezen, even zonder de muziek. Zien dat zinnen doorlopen, niet altijd ophouden als er een nieuwe muzikale regel begint. Dan wordt de tekst misschien ook minder fragmentarisch. Dan lees je bijvoorbeeld zo’n prachtige zin als ‘De vonken van uw naam zijn ogen in ons hart’ in één adem. Zo moet je hem dus eigenlijk ook zingen!

‘Gij zijt voorbijgegaan’ heet officieel ‘Een lied tot Jezus Christus’. Die dubbele betiteling ‘Jezus Christus’ geeft aan, dat het hier om een Paaslied gaat, want Jezus Christus is de naam van de ‘opgestane’. Het lied is al een oudje en vaak gezongen als slotlied in de Paasdienst.

Opmerkelijk in de tekst is, dat de opgestane Jezus rechtstreeks gekoppeld wordt aan het Uittochtverhaal. De ‘steekvlam in de nacht’ herinnert aan het woestijnverhaal, waarin de Eeuwige zijn mensen overdag de weg wijst in een wolk en ‘s nachts in een vuur. En dan ‘een voetspoor in de zee’: zou het wijzen op de doortocht door de Rode Zee? Of eerder naar het verhaal dat Jezus over water liep en daar zijn sporen naliet? Of allebei? Maar vooral het ‘Gij zijt voorbijgegaan’ koppelt het voorbijgaan van de Eeuwige in de Paasnacht toch sterk aan de opstanding van Jezus. Misschien dat daarom ook het lied wel expres als titel draagt “Een lied tot Jezus Christus”, omdat je op het eerste gehoor nog zou denken dat het over de Eeuwige gaat.

Het is een strofenlied en het heeft, alweer, drie strofen. Op het eerste gezicht vind ik de gang van de coupletten niet zo eenduidig. Er is niet echt sprake van verleden-heden-toekomst; misschien is het meer ‘nabij-vreemd-op vreemde wijze nabij’. De eerste strofe spreekt van bewondering en nabijheid: ‘vonken van uw naam als ogen in ons hart’, wij kijken en leven vanuit jouw blik, ‘wij leven in U voort, zijn met U bekleed’, je bent het helemaal voor ons, of, met een citaat uit een ander lied: ‘zoals een mantel om mij heengeslagen’. Er zit wel iets dubbels in die ‘steekvlam’. Die geeft weliswaar een heleboel licht, maar toch steeds maar even, het is wat anders dan een aanhoudend vuur. Dat sluit misschien ook aan op het ‘voorbijgaan’: het is steeds, om het in de woorden van Huub Oosterhuis te zeggen ‘zien, soms even’.

Het tweede couplet is kritischer: ‘te ver gegaan’, ‘een mens te veel’, ‘verborgen in uw God’. Het ‘voorbijgaan’ is hier niet als een ‘steekvlam’, maar een bijna onmogelijke weg, want hoe volg je in godsnaam een ‘voetspoor in de zee’? Je zou ongetwijfeld verdrinken! De ‘Gij’ van het lied is ongrijpbaar: zelfs de stilte spreekt hem niet uit. Waarom zou je nog voor hem zingen? Omdat zijn dood ondenkbaar is. Hij is de onuitsprekelijke, ook in de stilte, maar het is ondenkbaar, dat hij er niet meer zou zijn. Of: hij maakt het je niet gemakkelijk, maar je moet bijna wel met hem meegaan.

De derde strofe probeert de eerste twee ineen te vlechten: ‘een vreemd/bekend gezicht’, er komt nabijheid ‘een vriend’; de steekvlam is veranderd is een ‘spoor van licht’, een licht dat ik me eigen maak, ‘in mijn bloed is’. En de laatste regel geeft de dubbelheid afstand/nabijheid bijna perfect aan: ‘ik hoop U tegemoet zolang ik leven mag’. Het is geen ‘weten’, geen ‘hebben’, het is ‘hopen’; en zelfs ‘tegemoet’, het is op afstand, je kunt er niet zomaar bij. Maar het is wel ‘zolang ik leven mag’, het is een licht, een spoor dat een leven lang meegaat.

De tekst staat op oude muziek. Van Jean Tabourot. Die leefde van 1520-1595. Ik weet natuurlijk ook niet beter dan dat deze tekst op deze muziek staat, maar als ik zo naar kijk, dan denk ik: ja, mooie harmonie, oud en ook degelijk getoonzet; maar tegelijkertijd heeft de muziek ook iets vragends, bijna smekends. Je zingt het uit volle borst, maar ook weer niet helemaal zeker van jezelf. Dat lijkt me met Pasen ook wel de juiste toon.

Filippenzen 2, 6-11

Hij die de gestalte van God had
Hield zijn gelijkheid aan God niet vast
Maar deed er afstand van.
Hij nam de gestalte aan
Van een slaaf
En werd gelijk aan een mens.
En als mens verschenen
Heeft hij zich vernederd
En werd gehoorzaam tot in de dood,
De dood aan het kruis.
Daarom heeft God hem hoog verheven
En hem de naam geschonken
Die elke naam te boven gaat,
Opdat in de naam van Jezus
Elke knie zich zal buigen,
In de hemel, op de aarde
En onder de aarde,
En elke tong zal belijden:
‘Jezus Christus is Heer’,
Tot eer van God, de Vader.

In onze bundel staat onder ‘Het lied van de Mensenzoon’ in kleine letters: ‘voor Bert Ter Schegget’. Bert Ter Schegget (1927-2001) was theoloog en werd binnen de Gereformeerde Kerken nauwlettend in de gaten gehouden, omdat hij een marxist zou zijn, in elk geval veel te links. Hij schreef in 1975 het boek ‘Het lied van de Mensenzoon, studie over de Christuspsalm in Filippenzen 2, 6-11’. Dit boek eindigt met een aantal vertalingen en bewerkingen van deze passage en daar staat ook een vrije bewerking van Huub Oosterhuis bij, met als titel ‘De weg van een mens, een hymne over Jezus’. Een verkorte versie van de tekst is later door Bernard Huijbers op muziek gezet en wordt tot op de dag van vandaag regelmatig gezongen.

In Hervormd Nederland van 27 maart 1976 schrijft Kleijs Kroon, ook gereformeerd theoloog en ‘van dezelfde school’ als Ter Schegget: ‘Volgens Ter Schegget, bezingt deze hymne niet een goddelijke glorie die volgde op een menselijk lijden en sterven van Jezus Messias, maar bezingt ze juist de glorie van dat menselijk lijden en sterven; daarin is verscholen de goddelijke solidariteit met het arme, geknechte en verachte schepsel’. Het menselijk lijden wordt dus niet ‘goedgepraat’, in de trant van ‘na lijden komt opstanding’, maar in het lijden is God bij zijn mensen, is God solidair. Kleijs Kroon vindt dat op deze wijze de bijbel wordt teruggegeven aan hen, voor wie dit boek in eerste instantie is bedoeld: de massa van arme en verdrukte mensen.

De tekst uit de Brief aan de Filippenzen heb ik naast de tekst van Huub Oosterhuis geplaatst. U ziet, Huub Oosterhuis heeft geen letterlijke vertaling gemaakt. Je zou kunnen zeggen: in de geest van zijn latere ‘Psalmen vrij’ is dit de ‘Christuspsalm vrij’.

Volgens vrijwel alle commentaren is deze hymne van Filippenzen 2, 6-11geen tekst van Paulus, of van de schrijver van de brief aan de Filippenzen. Woordgebruik en zinsbouw wijzen op een bestaande, oude hymne, die in deze brief wordt geciteerd.

Laten we dan nu, eindelijk, de tekst van ons lied volgen:

‘Beeld en gelijkenis van Hem die leeft’, van God dus, zoals in Genesis 1,27 staat, dat God de mens schiep naar zijn beeld. Het gaat over een ‘mensenzoon’, dus over een mens als wij. Er wordt eerst opgesomd wat deze mens niet heeft gedaan: geen macht begeerd, geen aanzien als een god; heeft niet willen zijn, zoals in deze wereld vanzelfsprekend is, want niet voor zichzelf geleefd, maar was ontdaan van bezit. Wat deed hij wél? Langs de zelfkant, het duister in, tot het bittere einde; op de slavenmarkt gaan staan, minste mens, mensonwaardig, niemand; mensen keren zich van hem af; hij trok het lijden aan, droeg het, werd gehangen als een slaaf.

Dan komt in het lied de grote, bijbelse, ommekeer: na ‘mensonwaardig’ en ‘minste mens’: zó, precies op die manier, is hij mens geworden, een gerechte. Een gerechte, dat is in de Schrift een mens die recht doet en vrede maakt, die zorgt voor arme, weduwe en wees, die is beeld en gelijkenis van Hem die leeft: zo heeft God de mens bedoeld.

Met die zin ‘beeld en gelijkenis van Hem die leeft’ zijn we weer bij de allereerste regel van het lied. Maar nu met de aanvulling ‘en liefde is’. ‘Liefde’ is het dus wat in het voorafgaande is bezongen, om geen macht te begeren, niet voor zichzelf te leven, lijden te dragen. Wij noemen hem nu niet meer ‘mensenzoon’, maar ‘mensenzoon van God’; dat is schitterend geschreven! Er staat niet ‘zoon van God’ en staat ‘mensenzoon van God’, één van ons, niet één onbereikbaar hoog zetelend ergens in de hemel. Hij is leidsman, wijst de weg, hij is lotgenoot van alle mensen die lijden. En als slotakkoord wordt hij eindelijk genoemd met naam en toenaam: Jezus Messias.

Deze bewerking van Huub Oosterhuis volgt de uitleg van de ‘Christus-psalm’, zoals Ter Schegget in zijn boek geeft. Deze hymne werd ooit beschouwd als een hymne op de ‘zoon van God’, hoog verheven. Maar Ter Schegget keert dat om. Hij schrijft: ‘De bijbel is geen boek van religie, maar van exodus uit het godsdiensthuis; de bijbel gaat in tegen alle vestiging van macht om de macht, en spreekt tot de brede schare van vermoeiden, sprakelozen, die nu van bevrijding horen’.  De bijbel is dus niet het onwrikbare fundament van een instituut, maar is een uitdagend, profetisch boek, dat uit is op het ‘slechten van veilige muren rondom ons heilig huis’. De bijbel wil dat wij andere mensen worden, ons leven omkeren, oog hebben voor wat gebeurt in de wereld en opstaan. Dat een moeizame weg. Jezus is leidsman op die weg, hij heeft het ons voorgedaan, daarom is voor ons Messias, beeld en gelijkenis van God.

Er staan nog meer kleine lettertjes onder dit lied. Tussen haakjes staat ‘Dominus Jesus’. Dat is een Gregoriaans gezang, waarin de Voetwassing door Jezus op de avond voor zijn lijden uit het Evangelie van Johannes wordt bezongen. Deze Gregoriaans melodie heeft van oudsher een plaats in de liturgie van Witte Donderdag en is door Bernard Huijbers bewerkt voor dit lied. Waarom die melodie gekozen? Waarschijnlijk omdat een paar regels uit de ‘Christuspsalm’ ook een plek hebben in de liturgie van Witte Donderdag  en ook in het vervolg van de Goede Week. Zo klinkt dus in dit lied steeds de Goede Week door, met name Witte Donderdag. En dat maakt dit lied dus ook zeer geschikt als tafelgebed.