Liturgisch lied – januari 2022

TOUR DE CHANT – een lied onder de loep

Gerard Swüste

‘DE DISGENOTEN’

Tekst: Ida Gerhardt Muziek: Tom Löwenthal

Het simpele gerei,
het brood dat is gesneden,
de stilte, de gebeden.
Want de avond is nabij.

Uit tranen en uit pijn
dit samenzijn verkregen:
bij sober brood de zegen
twee in uw naam te zijn.

Waar aan de witte dis
uw teken wordt beleden
verschijnt Gij: ‘U zij vrede’,
gij Brood, gij Wijn, gij Vis.

 

De disgenoten is een gedicht van Ida Gerhardt. Het staat in haar bundel Het Levend Monogram uit 1955. Op muziek van Tom Löwenthal wordt het vaak gezongen als tafelgebed en al zingend worden we dan metterdaad disgenoten. Ik vind het een ontroerend lied, omdat het enerzijds de uitstraling heeft van eenvoud en je anderzijds het gevoel geeft dat het over iets heiligs, een mysterie gaat.

We hebben eerder gezien dat liturgische gezangen nogal eens uit drie coupletten bestaan. Dat betekent vrijwel steeds dat het lied als het ware drie stadia heeft. Dat is bij De Disgenoten ook duidelijk het geval. Er zijn zelfs meerdere mogelijkheden.

Je kunt zeggen: Het eerste couplet schildert het decor: brood, stilte, de avond valt. In het tweede couplet is er een samenzijn, daar zijn de disgenoten. En in het derde couplet verschijnt de ‘Gij’ die de vredeswens uitspreekt. Binnen de rooms-katholieke liturgie wordt in de viering van de eucharistie  gesproken van een ‘realis presentia’: na het uitspreken van de woorden ‘Dit is mijn lichaam’ en ‘Dit is mijn bloed’ is Christus werkelijk aanwezig, is brood en wijn geworden tot Lichaam en Bloed van Christus. Intussen zijn in veel kringen de gedachten over die werkelijke aanwezigheid veranderd; in dat tafelgebed gebeurt niet een of ander mysterieus wonder, maar geven we aan dat we willen treden in de voetstappen van Jezus van Nazareth; en brood en wijn zijn daar dan de tekens van. Zo wordt het ook verwoord in dit tweede couplet. In het derde couplet van De disgenoten wordt de aanwezigheid van die Gij uitdrukkelijk beschreven.

Er is ook een andere driedeling mogelijk: het eerste couplet over het Laatste Avondmaal (Witte Donderdag), het tweede couplet over het lijden (Goede Vrijdag) en het derde over de opstanding (Pasen) en de verschijning daarna aan de leerlingen.

En dan is het ook zeker mogelijk om bij dit lied aan het verhaal van de Emmaüsgangers te denken: ‘de avond is nabij’ (Lucas 24:29), ‘twee in uw naam’, de Emmaüsgangers waren met zijn tweeën. En ook het laatste couplet waar de Gij wordt herkend en benoemd, doet denken aan Emmaüs.

Een gedicht, een lied dat dus rijkelijk gevuld is met bijbelse beelden. Maar die laten zich eenvoudig inpassen in de beschrijving van een gewone avondmaaltijd. Het wordt gaandeweg in het lied duidelijk dat het een bijzondere maaltijd is. Toch blijft hij simpel en sober. De eucharistie, het avondmaal wordt niet beschreven met grote woorden en heilige gebaren, niet met luid schellende misdienaars die de aanwezigen erop wijzen dat dit een heilig moment is waarop ieder op de knieën moet. Het is een eenvoudige maaltijd. En juist door die eenvoud krijgt het mysterie in dit gedicht een ongekende puurheid.

De ingrediënten

Het eerste couplet begint onbevangen met de ingrediënten voor de maaltijd. Het is allemaal vanzelfsprekend. Het doet denken aan Lucas 22:7-13 waar verteld wordt dat Jezus Petrus en Johannes erop uitstuurt om het paasmaal voor te bereiden. En ze krijgen instructies waar ze moeten zijn en wat ze moeten zeggen. Ze vonden dat ongetwijfeld een merkwaardige opdracht, maar het bleek allemaal heel gewoon te zijn: ‘ze vertrokken en troffen het zo aan als hij hun gezegd had’. ‘Het simpele gerei’: alles wat nodig is om maaltijd te houden, is er. Maar het is ‘simpel’ gehouden, het is geen overdadige feestmaaltijd. Het simpele, de stilte, de gebeden wijzen er op dat deze maaltijd een moment is van inkeer en bezinning. ‘De avond is nabij’: de avond van het laatste paasmaal van Jezus met de leerlingen; of de avond die valt bij het eerste paasmaal van Jezus met de Emmaüsgangers na zijn opstanding. Het moment om de dag achter je te laten, om tot rust te komen.

Twee of drie

Het tweede couplet begint met ‘tranen en pijn’. Het verdriet om het lijden van Jezus dat aanstaande is, de pijn bij de leerlingen die alles wat gaat gebeuren misschien wel zien aankomen, maar het niet kunnen en willen begrijpen. Aan deze tafel is plaats voor alles ‘wat in mensen omgaat’. Hier mag je jezelf zijn, hier mag op tafel komen wat je op je hart hebt. Dat voelt aan als een bijzondere gave, ‘dit samenzijn verkregen’. In alle eenvoud is de maaltijd voorbereid, het nodige gerei is er. Nu wordt het tot een bijzonder samenzijn. En dat hoeft niet eens met velen te zijn. Het kan ook heel eenvoudig met tweeën. Jezus heeft dat overigens al een keer gezegd, zoals staat opgetekend in Matteüs 18:20: ‘Waar twee of drie in mijn naam bijeen zijn, daar ben ik in hun midden’. Niet het gerei maakt de maaltijd tot een bijzondere gave, maar het samenzijn in ‘uw naam’.

Brood, Wijn, Vis

Het derde couplet wordt de dis ‘wit’ genoemd. Misschien in tegenstelling tot de ‘tranen en de pijn’ uit het tweede couplet. Wit is de kleur van Pasen, de vrouwen bij het graf van Jezus komen mannen tegen in witte kleren (Marcus 16:5 en Lucas 24:4). ‘U zij vrede’ zijn de woorden waarmee Jezus na de opstanding verschijnt aan zijn leerlingen (Lucas 24:36 en Johannes 20: 19, 21 en 26). Door aan te zitten aan deze dis wordt beleden dat dit niet zomaar een maaltijd is, maar dat deze maaltijd ‘een teken’ is. In de laatste zin van het derde couplet wordt die belijdenis ook verwoord: ‘gij Brood, gij Wijn, gij Vis’. Drie gewone gerechten bij de maaltijd. Maar ze worden met hoofdletters uit het gewone opgetild. Het brood, niet alleen dat van het Laatste Avondmaal en van de maaltijd met de Emmaüsgangers, maar ook het brood van de broodvermenigvuldiging ( Matteüs 14:14-21 en 15:32-38; Marcus 6:34-44 en 8:1-9; Lucas 9:12-17 en Johannes 6:5-14). Daar bleken vijf broden en twee vissen voldoende om een grote menigte genoeg te eten te geven. Overigens, ook dat vond plaats toen het avond werd (Matteüs 14:15)! Maar de namen Brood, Wijn en Vis worden ongetwijfeld ook gegeven als bevestiging van de uitspraken van Jezus volgens het Johannesevangelie: ‘Ik ben het brood om van te leven’ (Johannes 6:35) en ‘Ik ben de ware wijnstok’ (Johannes 15:1). De vis herinnert aan de maaltijd die Jezus na zijn opstanding met zijn leerlingen heeft aan het meer van Tiberias (Johannes 21). En de vis is ook het merkteken van de eerste christenen: het Griekse woord voor vis is ICHTHUS en dat stond in de oude tijd voor: Iesus, Christus, Theou, Uios (Zoon van God), Soter (redder).

Met talrijke verwijzingen naar passages uit de vier evangeliën is het duidelijk dat in dit gedicht een bijzondere maaltijd wordt beschreven / bezongen. Het bijzondere zit hem in het gewone. De dis heeft geen enkele pretentie. De disgenoten hebben ook niets bijzonders te vieren. Nou ja, ze vieren het leven. Ze vieren de gedachtenis aan de maaltijden die Jezus hield met zijn leerlingen. Die maaltijden vonden lang geleden plaats. Wij gedenken dat nog steeds. Omdat het voedsel geeft aan hoe we zouden willen leven.

Nog een kort woord over de muziek. Die is stil en verstillend en pas bij de sfeer die de tekst uitstraalt. Het lied wordt vaak twee keer gezongen en dat gebeurt vaker met liederen die uitnodigen tot stilte en bezinning: je laat je eerst het lied voorzingen, neemt de tekst in je op en daarna kan je de tekst zelf ook in de mond nemen.