Liturgisch lied – februari 2021

Overal zijt Gij onzichtbaar gegeven,
Sprekend nabij, de stilte verwacht U,
Mensen bestaan U, zien en beleven U.

Mensen van vlees, van licht en gesteente,
Hard en van bloed, een vloed niet te stelpen,
Mensen uw volk, uw stad hier op aarde.

Aarde is al wat wij zijn, wat wij maken,
Adem ons open, maak ons uw aarde,
Uw nieuwe hemel, vrede op aarde.

– tekst Huub Oosterhuis; muziek: Bernard Huijbers en Antoine Oomen

‘Dichtbij en ver’ is een prachtig lied over stilte. Niet zozeer omdat het woord ‘stilte’ in de tweede regel staat, maar omdat het hele lied stilte ademt en dan ook, bijna vanzelfsprekend, in ‘vrede’ eindigt.

Het is al een oud lied, het staat in ‘Bid om Vrede’ uit 1966. Het is de periode dat Huub Oosterhuis nogal eens speelt met tegenstellingen: veilig/onveilig, bitterzoet en hier in de titel ‘dichtbij en ver’. Het onuitsprekelijke laat zich misschien nog het best vangen in de schijnbare ruimte die er is tussen tegenstellingen. Maar in dit lied gaat het iets verder: er is niet alleen sprake van een tegenstelling in de titel, gevoelsmatig zit het lied helemaal vol met tegenstellingen. Kijk maar:

Regel 1: overal – onzichtbaar; regel 2: sprekend – stilte; regel 4: van vlees – van licht.

Ze staan vooral in het begin van het lied. Daar moet het onuitsprekelijke benaderd worden: U bent overal, U bent onzichtbaar, U bent sprekend nabij, de stilte verwacht U. Die regel is niet alleen een mooie tegenstelling tussen spreken en stilte, maar beschrijft ook waar die ‘U’ te verwachten is: in de stilte. Daar is Zij/Hij dus nog niet, maar daar is ‘verwachting’. Het is dus altijd maar afwachten of die aanwezigheid ook tastbaar wordt. De verwachting wordt concreet in ‘mensen’. Die ‘bestaan U’: dat is nauwelijks goed Nederlands. Maar er gloort wel iets van een betekenis door: mensen zijn Uw beeld en gelijkenis, maar ook: mensen ‘bestaan het’ om in U te geloven, ze wagen het er op, ze durven het aan.

Daarna daalt het lied als het ware neer. In het tweede couplet gaat het over ‘mensen’, heel zichtbaar. En in het derde couplet staan we echt met twee voeten op de ‘aarde’.

Die mensen uit het tweede couplet zijn wel heel concreet, ‘van vlees’, maar ze zijn ook ‘van licht en gesteente’: soms worden ze boven zichzelf uitgetild, soms zijn ze hard als steen. Je kunt daarom gerust zeggen: het zijn niet mensen van ‘vlees en bloed’, maar ze zijn ‘hard en van bloed’; en dat ‘hard’ mag waar zijn, het wint het niet van het ‘bloed’, dat kruipt waar het niet gaan kan en daarmee ook nooit ophoudt: het is een ‘vloed niet te stelpen’.

In het derde couplet landen we op aarde: wij zijn uit aarde gemaakt, en wij bewerken de aarde: als wij iets in handen nemen dan is dat één en al aarde. Dat kan ten goede en ten kwade zijn, want onze handen kunnen ook vernielen. Daarom eindigt het lied met een gebed: Adem ons open, maak ons uw aarde. Dat wij met de aarde doen, zoals U dat heeft bedoeld, zoals de aarde bedoeld is. Als we dat doen, zal het visioen waar worden: nieuwe hemel, vrede op aarde.

In een drieslag van coupletten hebben we eerst de ‘Overal onzichtbare’ proberen te benaderen, een plaats te geven in ons bestaan. Vervolgens hebben we ons bestaan gericht naar de onzichtbare toe: en dat eindigt in een gebed om vrede.

Bernard Huijbers heeft op deze tekst een verstillende melodie geschreven. Dan is het een stille overweging, die de werkelijkheid niet uit de weg gaat, maar je als het ware heel zachtjes mee naar je binnenkamer neemt. De melodie van Antoine Oomen heeft iets breeds en bijna uitbundigs. De tekst wordt iets minder breekbaar dan op de muziek van Huijbers. Zo zie je hoe mooi het kan zijn, dat je dezelfde tekst als het ware zowel ‘naar binnen’ als ‘naar buiten’ kunt zingen. En beide doen recht aan de tekst. Want het is een lied van bezinning en inkeer, maar het is ook een lied van ‘aarde’, van wat we concreet doen en van wat ons te doen staat: vrede maken.

Gerard Swüste