Liturgisch lied – december 2021
TOUR DE CHANT – een lied onder de loep
Gerard Swüste
‘LIED AAN HET LICHT’
Tekst: Huub Oosterhuis Muziek: Antoine Oomen
Licht dat ons aanstoot in de morgen
Voortijdig licht waarin wij staan.
Koud, één voor één en ongeborgen,
Licht overdek mij, vuur mij aan.
Dat ik niet uitval, dat wij allen
Zo zwaar en droevig als wij zijn
Niet uit elkaars genade vallen
En doelloos en onvindbaar zijn.
Licht van mijn stad de stedehouder,
Aanhoudend licht dat overwint.
Vaderlijk licht, steevaste schouder,
Draag mij, ik ben jouw kijkend kind.
Licht, kind in mij, kijk uit mijn ogen
Of ergens al de wereld daagt
Waar mensen waardig leven mogen
En elk zijn naam in vrede draagt.
Alles zal zwichten en verwaaien
Wat op het licht niet is geijkt.
Taal zal alleen verwoesting zaaien
En van ons doen geen daad beklijft.
Veelstemmig licht, om aan te horen
Zolang ons hart nog slagen geeft.
Liefste der mensen, eerstgeboren
Licht, laatste woord van Hem die leeft.
Het ‘Lied aan het licht’ is een wonderlijk spel van bijbelse beelden en woordspelingen. Het is prachtig en soms ook ontroerend hoe ‘het licht’ letterlijk van alle kanten wordt ‘belicht’. Dat gebeurt in het klassieke patroon van drie coupletten. In die drie coupletten zit iets van een stijgende lijn: in het eerste couplet ‘stoot het licht ons aan’, het is een soort van wakker maken, oproep om op te staan uit droefheid en uit onvindbaar zijn. In het tweede couplet blijkt het licht steun te geven: een schouder. En het licht helpt ook bij het kijken: is ergens al die Stad van Vrede te zien? Tenslotte het derde couplet, dat concludeert dat eigenlijk alles draait om dat licht. Deze wereld, ons doen en laten, is tijdelijk. Het laatste woord is aan dat licht. En het licht krijgt ook een naam: ‘Liefste der mensen, eerstgeboren’. Het is zó geformuleerd, dat dit lied naadloos past, zowel bij Kerstmis als bij Pasen. En ons er misschien ook wel aan herinnert hoe dicht die twee feesten qua thematiek bij elkaar liggen, ook al lijken ze op het eerste gezicht heel verschillend te zijn.
In het eerste couplet worden we dus wakker gemaakt. Het licht stoot ons aan, is misschien zelfs wel een beetje aanstootgevend. Want het wil dat we ons laten bijlichten en opwarmen, zodat we anders tegen de werkelijkheid aankijken. Het is ‘voortijdig’ licht, het is er al een beetje, soms een glimp, soms voelbaar, maar we staan nog lange na niet in het volle licht. Maar waar we ‘koud’ en ‘ongeborgen’ zijn, hopen we te worden ‘overdekt’ en ‘aangevuurd’, een mooi chiasme. Van zinnen als ‘dat ik niet uitval’ hou ik veel: je zult het maar meemaken dat het licht uitvalt, dat je ineens in het donker staat. Maar hier is het: als het licht mij niet overdekt en aanvuurt, dan valt niet het licht uit, maar ikzelf! Dan ben ik ondergedompeld in droefheid en zwaarmoedigheid, zonder doel, onbenaderbaar, onvindbaar.
In het tweede couplet heet het licht: ‘stedehouder van mijn stad’. Het is een fundament, het houdt aan, het blijft aan, het overwint uiteindelijk. Het is als een stevige schouder. Misschien kan die je wel dragen als een vader. Een mooi beeld: op de schouder van het licht, je gedragen weten als een kijkend kind. Maar het licht is niet alleen een vader, het is ook een kind in mij. Het is buiten mij, om mij heen, mij dragend, maar het is ook in mij, het zit ook in mijn ziel. Zoals in het ‘Lied van de Stem’: ‘om mij, door mij heen’.
‘Hé, kijk uit je ogen’, kun je niet uitkijken, kan je soms toegeroepen worden. Hier is het: licht, kijk uit mijn ogen, scherp mijn blik, licht me bij. Want dan kan ik zien, wat ik met mijn eigen ogen maar niet in het vizier krijg: een plek waar mensen waardig mogen leven, waar vrede is, voor ieder mens. Leer me kijken, leer me zien.
Het derde couplet bezingt hoe volstrekt definitief het licht is. Wat niet geijkt is op het licht, zal het niet overleven. Woorden zijn betrekkelijk en soms zelfs verwoestend en wat we doen zal ook weer in het niets verdwijnen. Dan lijk je weer bijna terug in de droefheid en zwaarmoedigheid van het eerste couplet. Maar zo is het niet. Er is een ‘veelstemmig licht om aan te horen’. Het gaat niet alleen om zien, het gaat ook om horen, zolang je leeft. Wat je door het licht krijgt ingefluisterd hoort niet bij de taal die verwoesting zaait. Integendeel: het gaat hier om de ‘liefste der mensen’: het licht wordt gekoesterd als iets kostbaars, als een geliefde. Want dat licht is alomvattend: eerstgeboren, laatste woord. Alfa en omega.
Een lied dat het bijbelse visioen op schitterende wijze bezingt. En het alle eer aandoet. Maar dat ook met twee benen in de werkelijkheid blijft staan. Je zingt jezelf naar het licht toe, je zingt jezelf moed in. Het is een lied voor onderweg. Een lichtpuntje.