Liturgisch lied – april 2021
Tour de Chant – een lied onder de loep
Gerard Swüste
HET LIED ‘VRIENDELIJK LICHT’
Tekst: Huub Oosterhuis; muziek: Bernard Huijbers
Zo vriendelijk en veilig als het licht
zo als een mantel om mij heengeslagen,
zo is mijn God, ik zoek zijn aangezicht,
ik roep zijn naam, bestorm hem met mijn vragen,
dat Hij mij maakt, dat Hij mijn wezen richt.
Wil mij behoeden en op handen dragen.
Want waar ben ik, als Gij niet wijd en zijd
waakt over mij en over al mijn gangen.
Wie zou ik worden, waart Gij niet bereid
om, als ik val, mij telkens op te vangen.
Ik leef niet echt, als Gij niet met mij zijt.
Ik moet in lief en leed naar U verlangen.
Spreek Gij het woord dat mij vertroosting geeft,
dat mij bevrijdt en opneemt in uw vrede.
Ontsteek die vreugde die geen einde heeft,
wil alle liefde aan uw mens besteden.
Wees Gij vandaag mijn brood, zowaar Gij leeft –
Gij zijt toch zelf de ziel van mijn gebeden.
Sommige liederen doorstaan de tand des tijds met gemak. ‘Vriendelijk licht’ is zo’n lied. Misschien al 50 jaar oud wordt het nog steeds gezongen. Dat komt ook door de muziek. De geniale melodie is van Bernard Huijbers en die is zó goed, dat er nog zeker drie andere teksten op geschreven zijn: ‘Een smekeling zo kom ik tot uw troon – psalm 119’, ‘De Heer heeft mij gezien’ en ‘Ik sta voor u in leegte en gemis’. Wat is er zo goed aan de muziek? Ik zou zeggen: de gedragen rust, de eenvoud. Het lied is ontspannen en ingetogen. De melodie begint laag; in de tweede regel stijgt de toonhoogte iets; de derde regel is qua toonhoogte de top. Daarna daalt de toon om in de laatste regel nog heel even op te lichten. Die derde regel is in de tekst steeds een krachtige, centrale regel, (‘Zo is mijn God, ik zoek zijn aangezicht’; ’Wie zou ik worden…’ en ‘Ontsteek die vreugde..’) die dus door de muziek prachtig wordt ondersteund.
Het lied bestaat, heel klassiek, uit drie coupletten. De ‘driesprong’ is van een eigen aard. Het eerste couplet overweegt wie God voor mij is; dat eindigt met een gebed: ‘Wil mij behoeden…’. Dat gebed wordt voortgezet in het tweede couplet. Maar nu is God een ‘Gij’. Het is een overweging over de verhouding tussen God en mij: waar zou ik zijn zonder U? Couplet drie is een gebed; drie vragen aan God: ‘spreek’, ‘ontsteek’, ‘wees’. Deze driedelige opbouw lijkt op die van een klassieke meditatie: eerst de lezing, fragmenten uit de Schrift. Daarna overwegen wat deze lezing betekent voor jou. Om tenslotte te eindigen met een gebed. De gedachte aan een meditatie wordt versterkt door het woord ‘vertroosting’ in het laatste couplet. Dat doet denken aan de Geestelijke Oefeningen van Ignatius van Loyala. Die schrijft in zijn Geestelijke Oefeningen: ‘Het is God en zijn engelen eigen om in hun bewegingen waarachtige blijdschap en geestelijke vreugde te geven, waarbij zij alle droefheid en verwarring die de vijand veroorzaakt wegnemen. De vijand is het eigen om te vechten tegen die blijdschap en geestelijke vertroosting door schijnredenen, spitsvondigheden en aanhoudende misleidingen.’ (G.O. 329) Er is een strijd in ons tussen God en de duivel, tussen goed en kwaad. De duivel probeert ons te misleiden met schijnredenen en spitsvondigheden, maar de ware vertroosting komt van God. Het citaat van Ignatius stamt uit de 16e eeuw, maar actueel blijft het maken van onderscheid tussen wat onrustig maakt en wat vertroosting geeft, tussen goed en kwaad, tussen beter en minder goed. Daar wil het lied naar toe: de vertroosting van je veilig weten bij God.
De eerste regel herinnert aan Psalm 36: ‘ Bij U is de bron van het leven en in Uw licht zien wij licht’. En Psalm 16: ‘Bij U wil ik schuilen’. Bij God ben je helemaal veilig. En dat gaat niet gepaard met geweld, maar dat gebeurt in alle rust en vrede. Psalm 104 opent met: ‘JIJ, mijn God, je bent groots, bekleed met glans en glorie, die het licht om zich heen plooit als een mantel’. In het lied wordt het: ‘een mantel om mij heen geslagen’; God zit me als gegoten, past helemaal bij mij, geeft me warmte, bescherming. De psalmen staan verder vol van het ‘zoeken naar het aangezicht van God’ (‘Steeds weer zoeken mijn ogen naar U’, Psalm 25), de bede om ‘uw aangezicht niet te verbergen’ en dat geldt ook voor het ‘roepen van de naam’ (‘Hoe is uw naam, waar zijt Gij te vinden’ (Psalm 103); en ‘mijn wezen richt’ uit Psalm 25: ‘richt mij’, ‘maak mij met uw wegen vertrouwd’. ‘Behoeden en op handen dragen’ herinnert aan Psalm 91. Het zijn niet allemaal letterlijke citaten, maar voortdurend is er de echo uit de Psalmen: bij de Levende kun je schuilen, ben je geborgen. En die mooie woordspeling: de Levende zal je op handen dragen, letterlijk en figuurlijk.
In het tweede couplet is niet alleen sprake van een ‘Gij’, maar ook van een ‘ik’. ‘Waar ben ik, als Gij niet..?’. Nergens, dat is wel duidelijk. Ik word telkens opgevangen (alweer Psalm 91), zonder U is het geen leven. Ik moet wel naar U verlangen. Dat is geen dwang, maar een ‘niet anders kunnen’.
In het derde couplet is in de loop der jaren ‘uw zoon’ in de vierde regel vervangen door ‘uw mens’. Het maakt de tekst iets minder ‘mannelijk’ en dat is winst; anderzijds is het qua klank inleveren: de ‘zoon’ klonk goed bij ‘woord’, ‘vertroosting’ en ‘brood’. Dit derde couplet vraagt om een woord dat vertroosting geeft. Dat is bevrijding, vrede, vreugde. Het is een vreugde die wordt ‘ontstoken’, als licht dus. Het is een vreugde zonder einde, ik wil helemaal en totaal ondergedompeld worden.
Maar het is niet alleen mijmeren over een eeuwigheid. De laatste regels gaan over vandaag: wees mijn brood, zowaar Gij leeft. Dat is een vraag, gekoppeld aan een geloofsbelijdenis. Ik geloof dat U leeft. Wees dan mijn brood. Dat is, want we zingen het lied in een viering, een verwijzing naar de eucharistie, maar het is ook de bede uit het ‘Onze vader’: geef ons heden ons dagelijks brood. En het lied eindigt met: Gij zijt de ziel van mijn gebed: eigenlijk draait alles in mij om U.
Dan tot slot nog wat over het eerste woord: ‘vriendelijk’. Dat is niet een woord dat we in de Schrift vaak tegenkomen. Maar het zet wel de toon voor het lied. Het zingt: ik kan niet zonder God, alleen bij God ben ik veilig. Maar het is geen dwang, het is een uitnodiging, ik wordt gewenkt. Als door een vriend.