Korte overwegingen bij de zondagslezingen.
Lees eerst zelf de aangegeven tekst van de zondagslezingen.
Kijk daarna naar de beknopte handleiding van een ervaren gids.
Wellicht opent dat nieuw verstaan of een boeiend vergezicht.
Goed alternatief voor wie in coronatijd de zondag thuis moet vieren…
23e zondag door het jaar – 5 september 2021
Jesaja 35,44-7a; Marcus 7,31-37
Jesaja richt zich tot allen die de moed verloren hebben. Wat zijn die mensen die de moed verloren hebben? De tekst noemt hen de blinden, de doven, de lammen en de stommen. Het zal dus gaan over zien, horen, gaan en spreken. Zegt die volgorde iets? Maar voordat je de vraag stelt gaat de tekst verder: beken in de steppe, rivieren in de woestijn. De dorre vlakte een vijver, en de dorstige grond één waterbron. Waar eigenlijk niets meer is en eigenlijk niets meer kan, zal Hij een nieuw begin maken, redding. De heer redt, in het Hebreeuws: Jehoesjoea. Dat woord staat in de Hebreeuwse tekst. In het Latijn wordt die naam Jezus.
Helemaal uit het noorden (Tyrus en Sidon · waar de honden onder de tafel van de kruimels eten – ) begeeft hij zich naar de Zee van Galilea om midden in het gebied van de Tien Steden tot staan te komen. ‘Ze brengen’, vertelt het verhaal. Publiekelijk wordt er iemand aangevoerd. Een dove, iemand die moeilijk praat. Ze smeken. Uit die paar details blijkt hoe begaan ze met hem zijn. Jezus neemt hem terzijde. In het zijne. Privé. Heel concreet vertelt het verhaal wat Jezus doet, hoe Hij zich met de mens identificeert, zelfs zo concreet dat hij zich met een zucht van hem losmaakt om de ogen naar de hemel te slaan. Ga open. Ga open hemel, ga open, oren en mond.
Hij mag er niet over spreken en hij kan niet zwijgen. Moet een geheim niet bekend zijn alvorens een geheim te kunnen wezen? (Intussen noemt de Griekse tekst in dit verhaal nergens de naam Jezus. Wie is Hij? Hij is degene die de doven doet horen en de stommen laat spreken. Spreken is het laatste werkwoord. Alsof spreken vrijspraak is.)
24e zondag door het jaar – 12 september 2021
Jesaja 50,5-9a; Marcus 8,27-35
Hoeveel mensen zijn te beschrijven met de woorden van Jesaja? Het gaat over de dienaar van de Heer, over de van God en mens verlatene. De actualiteit heeft ons de afgelopen jaren genoeg van die beelden laten zien: geslagen, verminkt, misvormd en geminacht. De treurigheid en woede die je voelt bij die beelden vertolken ook de radeloosheid van God. Maar God is nabij. Die mij vrij zal spreken is nabij. Laat ons samen voor de rechter gaan staan. Wie zal mij schuldig verklaren.
Caesarea Philippi, weer ver weg van Jerusalem. Wat nog ver weg is zal dichterbij komen. Jezus zal ter sprake brengen hoe het zal gaan, wat er zal gaan gebeuren en wat dat betekent. De inzet is duidelijk. Wie zeggen de mensen dat ik ben? Drie verwijzingen worden gegeven. De doper, Elia, een van de profeten. Daarmee is de toon gezet van Tora en Profeten, van leven in het land dat de beloften draagt. Vervolgens, meer dichtbij: Wie zeggen jullie? Petrus komt daarop met het hoge woord: Jij bent de Messias. Maar deze woorden worden terstond tot stilte gebracht: Hij verbiedt nadrukkelijk. Want waarover spreek je als je zo spreekt! Jezus geeft de woorden die uitleggen wat Petrus heeft gezegd, de woorden ook die het geheim, zijn geheim, koesteren. Over lijden en sterven en verworpen worden. Petrus wijst dat af en moet tot de orde geroepen worden. Daarna wordt de kring weer groter gemaakt. Het volk komt bij hem en hij spreekt over mijn volgeling zijn. Over je leven verliezen om het te redden. Blijkbaar redt het niet wanneer je er vooral op uit bent jezelf te redden.
25e zondag door het jaar – 19 september 2021
Wijsheid 2,12.17-20; Marcus 9,30-37
De eerste lezing presenteert zich gecompliceerd. Hij is een citaat uit de mond van iemand die het niet ziet zitten. (Ik vermijd de term ‘ongelovige’ in de vertaling. Die term suggereert een duidelijkheid die er niet is. De Bijbel kent geen ‘ongelovige’. Maar het gaat hier over iemand die trouw of vertrouwen wantrouwt, hekelt.)
Een tegenstander beschrijft de toegewijde. Je moet dus als het ware het negatief lezen. De toegewijde meent te moeten leven volgens de Tora. We zullen hem pakken. We gaan hem beproeven om te zien hoe zachtmoedig hij is, hoe verdraagzaam. Als wij hem veroordelen tot een schandelijke dood zullen we zien dat God er niet is om hem te beschermen.
Jezus verblijft in Galilea maar niemand hoeft dat te weten, want hij is bezig met het onderricht aan zijn leerlingen. Wij krijgen, als waren wij zijn leerlingen, te horen waar dat onderricht over gaat. De mensenzoon. Het mensenkind. Het kind van Adaam, de mens. Hij wordt overgeleverd en gedood, en hij zal na drie dagen opgewekt worden. Maar het lijkt er op dat van dat onderricht weinig terecht komt. De leerlingen durven hem niets te vragen. Maar ze zijn wel druk bezig geweest. Thuis, in Kapernaüm, vraagt Hij waar ze onderweg over getwist hebben. Jezus laat dan zien hoe de Vader die in de hemel is kijkt. Hij ontfermt zich over zijn kind.
26e zondag door het jaar – 26 september 2021
Numeri 11,25-29; Marcus 9,38-43.45.47-48
Mozes heeft zich bij God beklaagd. Waarom hebt u de last van heel het volk op mijn schouders gelegd? Daarop heef God Mozes geboden, de oudsten van het volk bijeen te brengen in de verbondstent. Hij heeft op hen de geest gelegd. Zij zullen Mozes helpen de last van het volk te dragen. Zolang de geest van de Heer op hun rust profeteren zij. Later hebben ze dat niet meer gedaan. Maar twee mannen zijn in het kamp achter gebleven. (Het getal 72 zou betekenen, dat er uit iedere stam 2 genomen werden. Nu zijn er twee te veel. Die twee zijn achtergebleven. Er zijn verhalen die vertellen dat zij zichzelf niet waardig achten. Daarom viel hun de eer te beurt, dat zij bleven profeteren, ook toen de 70 dat niet meer deden. Jozua wil dat Mozes hen verbiedt te profeteren. Daarop zegt Mozes: ik zou willen dat allen profeten waren. Mozes wil zijn gezag delen. (Zie Joel 3,1)
De officiële lezing houdt vandaag op bij vers 48. Dat is jammer. Het volgende verhaal – zie volgende zondag – begint in hoofdstuk 10. Daar begint waar het in het evangelie van Marcus om begonnen is: de reis naar Judea (10,1) en Jerusalem (10,32). We horen hier dus voorlaatste woorden, woorden voordat het zover is. Het lijkt er op dat het gaat over wie meegaat en wat dat meegaan is. Het is niet gewoon, dat Johannes in het evangelie van Marcus het woord neemt. Iemand die niet van ons is drijft duivelen uit in uw naam. Voor Jezus zijn blijkt een brede betekenis te hebben. Wie een teken doet in Jezus naam zal niet zo snel kwaadspreken over hem. Tegenover de kleine gelovigen staan de snelle kwaadsprekers, degenen die de kleine gelovigen ergeren, die ergernis geven en achter de goden aanlopen. Jezus in het evangelie heeft niet veel goeds voor hen over. Al blijkt hij het toch niet opgegeven te hebben met hen.
De eigenlijk laatste regels van de tekst wijzen op vuur, zout en vrede. Vuur en zout horen bijeen. Als de bedouinen een vuur aansteken strooien ze eerst zout op de grond. Het vuur wordt dan warmer en zal meer licht geven (vgl Matteüs 5,13-16). Het latijnse sal (zout) herinnert aan sjalom (vrede). Zout dat niet meer zout wordt kalk. Dat woord is in Ezechiël. 13,10 aan vrede gekoppeld. Als de weg naar Jerusjalaiem wordt aangesproken spreekt Jezus volgens Marcus over vrede onder elkaar.
27e zondag door het jaar – 3 oktober 2021
Genesis 2,18-24; Marcus 10.2-16 of 10,2-12
(De eerste regel van Marcus 10 zou niet mogen worden overgeslagen. Als de naam Judea valt gaat het vermoeden in de richting van Jerusalem en wat daar zal geschieden, dat ‘God-vergeten’ Jerusalem dat God (als onderwerp en lijden voorwerp) niet kan vergeten. Hoe de vraag: ‘Staat het een man vrij zijn vrouw te verstoten?’ ook gesteld wordt, het antwoord in ieder geval ook: ‘God zal zijn bruid, Jerusalem, nooit verstoten. Dat kan hij niet. Daarom ook zal Jezus naar Jerusalem gaan.)
De eerste hoofdstukken van Genesis zijn volstrekt programmatisch. In grote lijnen wordt alles in ogenschouw genomen met alles van het goede dat daarover door God wordt uitgesproken. Tot zeven maal toe: en God ziet hoe goed het is. (Meer hoe dan dat, meer betrokken dan neutraal constaterend.) Daarom moet in de lezing van vandaag opvallen: niet goed. Het is de enige keer in de Schriften dat iets niet goed wordt genoemd. Wat is niet goed? Niet goed is doen alsof je alleen bent. Doen alsof je alleen bent is vanuit het verbond gezien onmogelijk, onbestaanbaar.
In die tijd klinkt zo neutraal. Er was eens, ooit. In het Marcusverhaal is Jezus definitief de richting van Judea, Jerusalem ingeslagen, zijn bruid met wie Hij zich in lijden, dood en opstanding verenigen zal. Om HEM op de proef te stellen komen de farizeeën naar hem toe. Het gaat niet over zijn mening, standpunt of inzicht. Het gaat hen om Hem. Wat zal hij gaande de weg laten zien? Bij Hem zal niets te merken zijn van hardheid van gemoed. De leerlingen ondervragen hem daarover. Het zou ontrouw zijn.
Zijn trouw wordt geportretteerd door de kinderen die men naar hem brengt om hen aan te raken als aanbod van genegenheid en vertrouwen. De leerlingen proberen dat te verhinderen en ontlokken zo het protest van Jezus. Wie niet wordt als deze kinderen!
28e zondag door het jaar – 10 oktober 2021
Wijsheid 7,7-11; Marcus 10,17-30 of 10,17-27
Wat is inzicht? De tekst verlangt meer naar inzicht dan naar macht of rijkdom. Zelfs meer dan gezondheid en schoonheid of licht. Dat alles verbleekt immers. De glans van het inzicht zou nooit verbleken. Al het andere volgt in haar spoor. Maar wat is inzicht? Blijkbaar is het niet vanzelf of vanzelfsprekend, moet een mens er om bidden. Blijkbaar is het een gave waar je verlangen naar moet willen zoeken. Een vraag die voor je uitgaat.
Er is er één die op hem toeloopt terwijl hij onderweg (naar Jerusalem) is. Hij werpt zich op de knieën en stelt een vraag die wij allemaal beantwoorden kunnen. We hoeven daar niet eens over na te denken. Maar die vraag brengt ons ook naar het antwoord van Jezus. Op de eerste plaats: Alleen God is goed. En dan dat voor ons onmogelijke: Verkoop wat je hebt en geef het aan de arme. Dat wordt gezegd nadat Hij hem liefdevol aangekeken heeft. Zouden wij ons op die plaats hebben willen zien staan? Je kunt een spelt horen vallen terwijl hij rondkijkt naar en over zijn leerlingen: Hoe moeilijk is het!. Geldt dat moeilijke, dat alles vragende, ook voor Hem? Gaat hij ons voor in het onmogelijke antwoord op die vraag? Als Hij dat ‘hoe moeilijk’ herhaalt raken de leerlingen overtuigd van de onmogelijkheid. Hoezeer ligt het buiten onze mogelijkheden wanneer wat God vermag ons raakt.
29e zondag door het jaar – 17 oktober 2021
Jesaja 53,10-11; Marcus 10,35-45 of 10,42-45
Ieder zondag opnieuw weer komen we bij elkaar om stil te staan bij de geheimen van Pasen, bij het verhaal over Jezus, verlaten en gekruisigd, over wie God zich ontfermt. De woorden van Jesaja vatten het nog een keer samen. Hij geeft zijn leven (niet zijn dood) en zal het licht zien, de velen die hij door zijn gave tot zijn recht laat komen.
Niet is voorgelezen wat aan het verhaal van vandaag vooraf gaat. Ze gaan op naar Jerusalem en Jezus gaat voor hen uit. Hij neemt de twaalf terzijde en vertelt wat er zal gaan gebeuren. Prompt daarop komen Jacobus en Johannes gehoor afdwingen. Ze willen dat hij doet wat zij vragen. Rechts en links willen zij zitten ‘in uw heerlijkheid’. Jezus probeert hen opnieuw bij de les te brengen. Maar de anderen horen van de coup die het tweetal wilde plegen. Zij worden kwaad. Jezus brengt hen allen bij de les. Over wie de grootste wil zijn. Hij vertelt wat het voor hem betekent, voor te gaan op de weg naar Jerusalem. En Jezus tekent daarbij aan, dat de Mensenzoon niet gekomen is om gediend te worden.
30e zondag door het jaar – 24 oktober 2021
Jeremia 31,7-9; Marcus 10,46-52
We horen de kerntekst van de Joodse traditie in de omgeving van zijn directe context. Het is een wonderlijke tekst. Hoor. Als je dan je hoofd opricht hoor je: Israël, alsof je als toegesprokene door te horen Israël wordt. En wat is er dan te horen? Welke woorden hebben dit transformerend, transsubstantialiserend (met excuses voor de grote woorden!) vermogen? Het antwoord is zo kort, zo alles omvattend en beslissend: De Heer is onze God. Een uitermate kritische uitspraak. De Heer is onze eerste en laatste, en niet onze macht, ons gezag, onze rijkdom, onze zekerheid, onze economie en ga zo maar door. Dat alles is het niet. Alleen de Heer is onze God. Let op: door die Heer blijk je ook te moeten spreken over onze God. God is voortaan extreem sociaal.
De God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jacob niet een God van doden is, maar een God van levenden. Voor één van de schriftgeleerden is dit duidelijk een goed antwoord. Kun je met die vraag in zee? Kom je daar verder mee? Kun je daar verder mee? Hoe is het eerste woord? Niet zozeer wat, maar veeleer hoe kan ik dat verstaan, wat is de strekking? Alsof dit nu pas langzaam maar zeker duidelijk begint te worden.
We horen hoe Jezus zijn Sjema uitspreekt, over van God houden met heel je … en heel je …, en heel je …, en hoe daar als in een adem bij hoort en van je naaste die is als jij, ook slaaf geweest in Egypte en ook bevrijd door de sterke arm van God. De Schriftgeleerde herhaalt die woorden. Niet ver weg ben jij van Gods koningschap. Is dat dan nu inderdaad dichterbij gekomen (Marcus 1,15)?
Jan Engelen