Korte overwegingen bij de zondagslezingen.
Lees eerst zelf de aangegeven tekst van de zondagslezingen.
Kijk daarna naar de beknopte handleiding van een ervaren gids.
Wellicht opent dat nieuw verstaan of een boeiend vergezicht.
Goed alternatief voor wie in coronatijd de zondag thuis moet vieren…
Pinksteren Hand. 2,1-11; Joh. 15,26-27; 16,12-15
Bijbels gesproken gaat het altijd over hemel en aarde. Wanneer er uit de hemel een hevig gedruis komt, zijn we, weer bijbels gesproken, in Exodus 19, bij het sluiten van het verbond en het geven van de Tora. De ogen gaan onmiddellijk op zoek naar de aarde. Die ruimte is hier beperkt tot het huis waar zijn gezeten zijn.
De geest die vanaf Genesis 1,2 hemel en aarde met elkaar verbindt, daalt op hen neer. Wat hier gebeurt zie je zo aanstonds. Wat in Genesis 2-3 gebeurt maar aan het gezicht onttrokken (wij staan buiten het paradijs, de toegang is gesloten) zie je concreet worden in Genesis 4. Nu zie je het druisen van de wind, de Geest in het concrete gebeuren dat iedereen Petrus hoort spreken in zijn eigen taal. Wie iedereen? Lucas zegt dat zo typerend: nu woonden er in Jerusalem Joden, vrome mensen uit alle volkeren ter wereld. Pinksteren maakt Jerusalem tot een anti-Babel. Heel de wereld is daar bij Lucas getuige van.
Johannes vertelt over Jezus in gesprek met zijn leerlingen. Hij zal hen een andere trooster sturen. Probeer troosten eens te verstaan als niet alleen laten. De hemel laat de aarde niet alleen. Daar zijn woorden voor, een gesprek gaande. Het aloude verbond zo goed als nieuw!
30 mei Feest van de H. Drie-eenheid Deut. 4,32-34.39-40; Mt. 28,16-20
Vraag aan de eerdere dagen die waren voor jouw aangezicht … De hebreeuwse tekst maakt het zeer persoonlijk; voor jouw aangezicht, zover jíj terug kunt kijken. En op dat woord aangezicht staat in de hebreeuwse tekst nog een leesteken dat je verplicht om te rusten, om spanning op te voeren en te voelen. Want je mag vragen stellen tot aan het scheppen van God toe. En je mag heel de ruimte verkennen, van het ene einde van de hemel tot het andere einde. En waar gaat het dan om?
Je bent geneigd de stem uit het vuur als het belangrijkste element uit de tekst te beschouwen. Toch is dat waarschijnlijk ten onrechte. Regel 32 en 33 lanceren drie keer het woord horen. Niet je ogen, maar je oren zou je moeten geloven. Niet het diepzinnige nadenken maar het horen wat ons te verstaan gegeven wordt, plaatst ons in het hart van de tijd en de ruimte van dit verhaal.
Het verrijzenisverhaal van Matteüs ‘verdraagt’ wat geloven tot geloven maakt. Sommigen echter twijfelden. De leerlingen gaan bij Matteüs terug naar waar alles begonnen is, naar Galilea, naar de berg van alle verhalen waar hij hun bijeenroept. Zijn macht is het, dat hij alle volkeren roept, leerling te worden en te delen in de geheimen van hemel en aarde. Het Evangelie begint echt wanneer Jezus in de Jordaan gedoopt wordt. In die doop gaan de volkeren als leerling mee, het veelbelovende land in van Gods vrijheid en bevrijding.
6 juni Feest van het H. Sacrament Ex. 24,3-8; Mc. 14,12-16.22-26
Mozes vertelt het volk al de woorden en het volk antwoordt met één stem: al de woorden die de Heer heeft gesproken, we zullen het doen. Iets dergelijks keert ook aan het einde van de pericoop terug maar in gewijzigde, op een of andere wijze toegespitste vorm. Daar heet het: we zullen het doen en we zullen horen. Het is alsof het volk zozeer bereid is om te doen dat ze eerste zeggen te doen en dan te horen. In de vertalingen is dat gladgestreken en verwijderd. Dat leven in het verbond betekent “proberen bij de tijd te zijn, leven in een voortdurend heden van gehoor geven op wat zich aanbiedt”, lijkt vertalers te moeilijk.
Het is de eerste dag van de ongegiste broden. Het Paaslam is geslacht. De leerlingen vragen Jezus: Waar wilt u dat we heengaan, zodat we kunnen voorbereiden dat U het paasmaal eet? De voorbereiding van Pasen – het enige paasfeest in het evangelie van Marcus – is gekoppeld aan het slachten van het paaslam. Ga naar de stad en je zult een man treffen die een kruik water draagt. Volg hem, waar hij ook heengaat. Zo kom je in de, de tekst zegt zelfs mijn kataluma – we vertalen bovenzaal en zien niet hoezeer kataluma rijmt op hierosoluma, Jerusalem. Die zaal neemt de allure van Jerusalem aan. Wat daar gebeuren gaat duidt Jezus volgens Marcus aan het brood dat hij breekt en de beker die Hij hen aanreikt.
3 juni 10e zondag door het jaar Gen. 3,9-15; Mc. 3,20-35
Het was indertijd een beroemd boek van Heinrich Böll. Wo warst du Adam? Het is een variant op de vraag uit de tekst van vandaag. Wanneer Adam niet blijkt te willen horen naar wat God van hem vraagt is de onschuld verdwenen. Hij hoort hoe gaat gaat wandelen in de avondschemering en dan begint de eerste lezing. Adam wil niet meer gezien worden. Hij verbergt zich. En dan ontpopt zich het verhaal waarin niemand zich meer wil verantwoorden. Niemand meer antwoord wil geven. Stommetje spelen wanneer de verhoudingen verstoort zijn.
De schriftgeleerden uit Jerusalem hebben geen woorden meer voor wat Jezus doet. Hij moet wel van de duivel bezeten zijn. Jezus vindt dat een goedkope oplossing. Misschien is er meer aan de hand en moet je daarvoor leren te luisteren, bij de kring van de toehoorders willen horen. Misschien is dat wat de kerk in wezen is: de kring van de toehoorders.
20 juni 11e zondag door het jaar Ez. 17,22-24; Mc. 4,26-34
Ezechiël brengt ons terug naar de ordening van de gewone tijd, wanneer er niets meer te feesten is. Meteen brengt de tekst ons terug naar iemand die met de geheimen van de tuin vertrouwd is. Een topje, een twijgje uit de top is voldoende om een gigaboom op aarde neer te zetten. Denk daarbij eens over dat miezerige slavenvolkje in de doodsvallei Egypte. Een twijgje, een takje. Je kunt het zo afbreken en een plekje geven in de grond. Moet je kijken.
Jezus op zee, het strand bezaaid met mensen die als zonnebloemen naar Hem toe willen groeien. We horen over het groeien in tempo met oog voor detail gelet op de oogst die komen gaat. Dat beeld van groeien en bloeien (vgl Genesis 1,28) kleurt Jezus verder in met dat aanvankelijk zo kleine maar later onmetelijke van een boom die tot aan de vogelen des hemels reikt. Een schaduwplek voor al zijn vogels.
27 juni 12e zondag door het jaar Job, 38,1.8-11; Mc. 4,35-41
Job is de man die God om antwoord vraagt. Zijn vrienden zijn het daar niet mee eens. “Weet wie je bent, ken je plaats”, het zal een straf zijn. Maar Job blijft zijn vragen stellen en komt zo als het ware dichter bij God om zich in Gods antwoord, bij Zijn majesteit geborgen te voelen. God antwoord Job uit de wervelwind. De tekst is zeer poëtisch. De zee beukt haar poorten, wil uitbreken uit haar moederschoot. De zee is beeld van de alles overstromende vloed, het geweld dat alles meeneemt, de dood. God stelt paal en perk aan de trotse golven.
Het bestaat niet dat Hij zich niet bekommert om hen. Ze hebben hem meegenomen in de boot. Hij wil naar de overkant en zij nemen hem mee. Jezus aan boord blijkt geen levensverzekering. Golven beuken de boot. Hij ligt op een kussen te slapen. De vraag die nu gesteld moet worden is: “Hoe kan dat?”, of: “Waarom is dat?”. Misschien meer toegespitst (zie Jona 1): “Wie ben je?”. Bekommert het jou niet dat wij vergaan? Hij staat op. (Het heeft ook iets van: “Die nedergedaald is ter helle, de derde dag verrezen uit de doden”.) Hij staat op, bestraft de wind.
Bestraffen: herinneren aan de broederschap.
En het wordt een grote stilte. De stilte die wellicht nodig is om dé vraag te stellen die het evangelie draagt: “Wie is deze?”
Jan Engelen