Korte overwegingen bij de zondagslezingen.
Lees eerst zelf de aangegeven tekst van de zondagslezingen.
Kijk daarna naar de beknopte handleiding van een ervaren gids.
Wellicht opent dat nieuw verstaan of een boeiend vergezicht.
Goed alternatief voor wie in coronatijd de zondag thuis moet vieren…

4 juli 2021 – veertiende zondag door het jaar
Ezechiël 2, 2-5; Marcus 6, 1-6

Je kunt de tekst van Ezechiël breedsprakig noemen, maar het kan ook zijn dat de structuur je dwingend tot getuige maakt van wat naar voren wordt gebracht. De tekst begint in vers 1. Mensenzoon ga op je voeten staan en ik zal tot je spreken. In omgekeerde volgorde komen die twee items (voeten, spreken) terug. Daartussenin komt de geest in mij. Dat lijkt te betekenen: de profeet hoort het spreken tot mij. Hij hoort niet alleen de woorden, maar hoort hoe hij daarin aangesproken wordt, tot mij, Alsof hij afgezonderd wordt van de anderen.
In het Hebreeuws kun je de persoonsvorm aangeven in de vorm van het werkwoord (zoals in het latijn of Italiaans). Als de persoonsvorm er bij staat betekent dat het benadrukken van het onderwerp. Derhalve: IK stuur JOUW. Hij zal naar Israël moeten. En of zij luisterren of niet: zij zullen weten dat er een profeet in hun midden is, een gezondene, iemand namens de God van het verhaal gezonden.

Ze kijken in Nazareth hun ogen uit maar ze accepteren niet wat ze zien en horen. Het feitelijke dat nu gebeurt moet het afleggen voor oude kennis: “Dat is toch de jongen van de timmerman!”, dat kan toch niets nieuws zijn. Stel je voor dat het anders is, dat je moet veranderen. De gevolgen zijn dramatisch: als ze niets nieuw willen, kan er ook niets anders. Dan gebeurt er niets – als dat bestaat, als niets kan “gebeuren”. Jezus is verbijsterd over dat ongeloof. Maar hun ongeloof maakt andere wegen vrij.

11 juli 2021 Vijftiende zondag door het jaar
Amos 7, 12-15; Marcus 6, 7-13

In de regels die aan de eerste lezing van vandaag voorafgaan heeft de priester Amasja koning Jeroboam het bericht gestuurd dat Amos niet meer te tolereren is in het land. Wat die Amos allemaal verkondigt! De koning zal sterven door het zwaard en Israël zal in ballingschap van zijn land verdreven worden. Op die manier ondermijnt Amos de staatkundige zekerheid waarin koning Jeroboam zijn koninklijke gang gaat. Koning Jeroboam blijkt niet onder de indruk van Amos. Maar de ijverige Amasja pakt nu uit tegen Amos: Ziener, ga jíj, en vlucht, jíj naar het land Juda en ga daar je brood eten. Hier is alles van de koning. Maar Amos zegt dat hij geen officiële profeet is. Hij hoort niet bij een profetengroep. Hoeder van vee is hij en iemand die zich met vijgenbomen bezig houdt. (Voor vruchten vraagt die boom specifiek onderhoud.) Hij is dus geen profeet van zijn vak. God heeft mij van mijn werk gehaald en mij de opdracht gegeven. Dan kun je niet anders vindt hij.

Wanneer we de laatste lezingen uit Marcus in ons geheugen terughalen dan weten we van de dochter van Jaïrus, van toespeling op dood en verrijzenis en van de afwijzing door de mensen van zijn stad. Als alles dicht lijkt te slibben stuur hij zijn leerlingen, twee aan twee. Het getuigenis van twee is betrouwbaar. Waarheen zij gestuurd worden en wat de boodschap is, geen woord. Wel: macht over de onreine geesten en minimale materiële steun. (Wanneer de geest hemel en aarde onlosmakelijk met elkaar verbindt dan is een onreine geest wellicht zoiets als: “Onzin die eenheid van hemel en aarde!” )
Een stok en sandalen kunnen wijzen op Pesach/Pasen, zoals het genezen kan wijzen op het dienstwerk van Mozes. Preken, de boze geest verdrijven en zalven lijken ruimte te maken voor ”het woord van God, de geest van God, voor de mens(en) van God” (Dirk Monshouwer, Markus en de drie jaar Torah, Kok, Kampen 1989, p. 112v.) Zij preken dat zij zich zullen omkeren. Dat vertelt Marcus over hun preek. Zijn we weer terug bij het begin (Marcus 1,4)?

18 juli 2021  Zestiende zondag door het jaar
Jeremia 23, 1-6; Marcus 6, 30-44

De kudde en de herder, een geliefd thema in de bijbelse literatuur. En dit is wel zeer duidelijk, wanneer de herders geen herders zijn dan rest er voor de kudde enkel armoede. Wee dus de herders door wie de schapen van mijn kudde omkomen en verloren gaan. De tekst liegt er niet om. Maar ‘Hij’ brengt wat overgebleven is van de verloren schapen weer bijeen. Juda wordt bevrijd, Israël leeft veilig. En de naam zal zijn: de Heer onze gerechtigheid. Gerechtigheid: het geschieden van het woord. Bijvoorbeeld: de uittocht uit het slavenhuis.

De tekst van Marcus in het grieks zegt niet dat de leerlingen zich bij Jezus voegen. Zij komen samen (sunagontai > sunagoo vgl synagoge) bij Jezus en zij maken zich tot engelen (wanneer je het griekse taaleigen probeert te bewaren. Je mag ook vertalen boodschapten, berichtten, spraken voluit over) met betrekking tot alles wat ze gedaan en geleerd hebben. Interessant is het woord ‘alles’, bijna altijd relatief, bijna altijd op een of andere wijze persoonlijk. Doen en leren zijn de woorden die aandacht vragen, alsof zij bij elkaar horen en elkaar uitleggen. Dus na alles wat ze gedaan hebben komt nu het leren. Daarna moet je tot rust komen. Dat doe je op een eenzame plaats. (Het woord woestijn verschijnt vanzelf op de achtergrond!) Maar die eenzame plaats om alleen te zijn blijken zij te delen met velen. En Marcus geeft het motief van Jezus leren: als een herder van schapen voelt hij compassie. Hij leert hen, let in de Griekse tekst op het woord polla/veel. Veel is in de bijbelse literatuur vaak een democratisch alIes – zoals het bloed dat ‘voor velen’ vergoten wordt. Ieder die vraagt “ook voor mij?” mag daar bij horen. Velen, democratisch allen.

25 juli 2021 – Zeventiende zondag door het jaar
2 Koningen 4, 42-44; Johannes 6, 1-15

Er komt iemand met gestebroodjes en wat koren in zijn tas. Hij brengt het offer van de eerstelingen naar de man Gods Elisa. Je moet dan niet aan onze broden bij onze bakkers denken, maar aan die dunne flardjes waar wat graan, groenten en een streepje vlees aan wordt toegevoegd. Twintig kleine, op een vuurplaat gedroogde pannenkoekjes voor honderd man. Maar voor Elisa is dat voldoende om er een woestijnverhaal van te maken. Twintig gerstebroodjes kan hij de honger van honderd man aan, en ook nog over houden.

Verlichte geesten (maar niet heus!) hebben tussen de regels door ontdekt dat er uiteraard ook een kind moest zijn en zo’n kind is uiteraard vrijgevig, en leest zo de volwassenen de les. Beschaamd gaan al die volwassenen dan vanzelf met elkaar delen wat ieder voor zichzelf had meegenomen voor “je weet het nooit”. Op die, jou passende manier hoef je Jezus niet koning te maken.
Het is een verhaal van ‘de overzijde’. Die mag je niet interpreteren met een landkaart van Galilea en omgeving in de hand. De overzijde is evengoed ook het land van ‘die derwaarts gaan en keren niet’. Het is aan onze greep onttrokken. Je hoort Jezus de berg op gaan. Hij gaat zitten. Het onderricht begint. En nu pas schrijft Johannes: Pasen, het feest van de Joden! Filippus getoetst (toetsen: tot klinken brengen – denk aan de toets van een piano of viool) blijkt zuinig te kijken. Het is niet genoeg. Andreas die broer van Simon: zijn we terug bij het begin (1,40)? Het onderricht blijkt:  het brood in Zijn handen en de dankzegging of zegenbede. Dat brood blijkt eindeloos verdeelbaar, tot in onze dagen toe.
Maar zij willen nu met hem aan de haal gaan, hem tot hun broodkoning maken. ‘We are the champions!’ Maar hij onttrekt zich, omhoog, het gebergte in.

1 augustus 2021 Achttiende zondag door het jaar
Exodus 16, 2-4.12-15; Johannes 6, 24-35

Bevrijding smaakt in de woestijn blijkbaar niet naar meer. Net een maand weg uit het slavenhuis Egypte overladen ze Mozes met de meest grove verwijten: je hebt ons alleen maar naar de woestijn gebracht om ons van honger te laten omkomen. De Heer zegt tegen Mozes dat hij voor u brood uit de hemel zal laten regenen. Dan zullen zij weten dat de Heer hen heeft uitgeleid uit het slavenhuis. Mozes en Aaron vertolken dit voor het volk. De volgende ochtend ligt iets als dauw rond de legerplaats. Man-hoe: wat is dat? Naast alles wat hier naar voren gebracht mag worden is ook duidelijk: in de woestijn leef je van vragen.

Als de mensen Jezus zoeken – in het Johannes evangelie gebeurt dat nogal eens – blijkt vaak dat zij alleen maar hun eigen Jezus zoeken, een Jezus die ‘antwoord is op al je vragen’. In de tekst zegt Jezus: Naast het voedsel dat vergaat is er ook een voedsel dat blijft. Dat leidt tot volop leven, leven naar de maat van God. De mensen blijken van goede wil. Welke werken moeten wij dan voor God verrichten? Jezus zegt volgens Johannes dat het om één werk gaat, namelijk vertrouwen in degene die God zendt. Maar wat is dan het teken dat zijn hem moeten gaan vertrouwen? (Het teken is in Exodus 3 of Lucas 2 dat wat zal geschieden, wat zij zullen zien.) De vaderen hebben in de woestijn manna gegeten. Jezus zegt: niet wat Mozes geeft is het brood uit de hemel, maar wat de vader geeft. Mijn vader geeft staat in Exodus 16,4 (eerste lezing) als ‘Ik zal (brood) doen regenen’. In het grieks huoo. Als je niet op past lees je bijna huios, zoon. De zoon als het levende brood. Bevrijding uit de slavernij als levend brood. Ik ben – de stem uit het braambos. Volgens Jezus is dat exclusief inclusief want de vader en de zoon zijn één.

8 augustus – Negentiende zondag door het jaar
1 Koningen 19, 4-8; Johannes 6, 41-51

De moeilijkheid van de lezing van vandaag is: wanneer je de tekst in je bijbel leest komt precies in dit stukje de naam Elia niet voor in de tekst. Daarvoor en daarna wordt gul over Elia vertelt, alleen hier niet. Het zou wel eens kunnen dat deze tekst over Elia niet over Elia gaat, maar bijvoorbeeld over de Grote Verteller zelf of de engel van het verhaal die in het verhaal zelf (vers 19) de engel van de heer heet. De Bijbel wantrouwt de vanzelfsprekende fiducie in alles wat zich aandient als macht of kracht. Een doornstuik markeert Elia’s ligplaats. Meer initiatief heeft Elia niet. Hij komt niet verder dan: Laat mij sterven.
Een op steen gebakken brood en een kruik water maakt duidelijk dat er meer aan de hand zal zijn. Nog een tweede keer wordt Elia op gelijke wijze in de rede gevallen. Dat is voldoende om 40 dagen en nachten naar de berg van God te gaan.

Zeer gewaarschuwd door de geschiedenis moet je je altijd afvragen of de vertaling ‘Joden’ niet te gemakkelijk is voor ‘de Judeërs’, voor de mensen van Judea en die zich daar absoluut thuis voelen, in ieder geval bij Johannes de zijnen. Ze moet je altijd lezen vanuit zoiets als in ieder geval ook wij, de zijnen. Ze/we morren. Het is het geluid dat de hoorders van het verhaal herkennen als geluiden uit de woestijn. Hij is toch de zoon van Jozef en Maria! Zij – en wij, want ons spreken over ‘Jezus van Nazareth’ lijkt dezelfde modaliteit te hebben – willen hem liever terugbrengen naar de maat van het hun vertrouwde verleden want daar kun je in ieder geval over beschikken. Maar Jezus trekt een grens: Niemand kan tot mij komen wanneer de Vader die Mij zendt hem niet trekt, en ik zal hem doen opstaan op de jongste dag. En: Wie naar het onderricht van de Vader luistert komt tot mij. Op een of andere manier is vertrouwen in Jezus niet een kwestie van ‘goede bedoelingen’ maar van ‘onderricht door de Vader’, van bijbels geloven of leven met wat ons te horen gegeven wordt. Altijd je overgeven aan wat aan je voorafgaat, het spoor volgen, navolgen, leerling zijn van. Zijn Brood eten.

15 augustus 2021 – Maria tenhemelopneming
Apocalyps 11, 19a; 12, 1-6a.10ab; Lucas 1, 39-56

Maria tenhemelopneming was vroeger een “verplichte zondag”. De tijd van het feest is veelbelovend. Eigenlijk is het nu hoog in de zomer. Het feest staat stil bij de verwachting en de vervulling. Welk perspectief reiken de lezingen ons aan?
De Apocalyps: het Open Boek, het Troostboek van Johannes. Hij ziet de Tempel in de hemel open gaan. De intimiteit van Gods huis wordt zichtbaar. Een groot teken wordt zichtbaar aan de hemel. Geen adelaar met zijn machtsvertoon, maar een vrouw, gekleed met de zon, de maan onder haar voeten en twaalf sterren rond haar hoofd. Vrouwe Israël, de nieuwe Eva, Maria. Er wordt een ander teken gezien. Een grote vuurrode draak. Een derde van de sterren – en je kon er veel zien aan de hemel in de oude tijden – een derde wordt weggeslagen. Je houdt je hart vast. Maar angst maakt plaats voor ontroering. Het kind wordt geboren. Het word ijlings naar de hemel gebracht. De vrouw vlucht naar de woestijn en de stem klinkt: “Nu is gekomen …”

Lucas heet de patroon van de schilders te zijn. Hij schildert zijn evangelie met zulke eigen toetsen en penseelvoering dat niet alleen de voorstelling, het verhaal, maar ook de streken en kleuren interessant gaan worden. Het tafereel van vandaag is aandoenlijk. Maria, net zwanger, heeft gehoord dat haar nicht Elisabeth al in de zesde maand is. ‘Mij geschiede naar uw woord’ blijkt in de praktijk als eerste te betekenen dat zijn naar Elisabeth toe gaat. Dan zullen woorden vallen en die woorden zullen ons gaan doen vermoeden wat er gaande is, wat op het spel staat. Want woorden kunnen ons bij de tijd brengen.
Visitatio heet dit tafereel. Bij de visitatie wordt wat nog niet zichtbaar is duidelijk. Maria groet Elisabeth. Haar sjalom doet het kind van Elisabeth opspringen in haar schoot. Zij zal dat dadelijk ook zeggen. Maar tussen de woorden over dat springende kind staan de veelbetekenende woorden: Jij bent de gezegende onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van je schoot. Elisabeth draagt de woorden aan die zeggen: de moeder van mijn Heer. Wie is de vrouw die zo bezongen wordt!
Wanneer zij zo toegesproken wordt geeft Lucas Maria haar eerste lange tekst. Overbekend zijn die woorden geworden. Maria zingt het lied van Israël, over God die bevrijd, die omziet naar de klein gemaakten, die betrokkenheid betoont aan Abraham en allen die in zijn kind, zijn kinderen zijn.

22 augustus 2021 Eenentwintigste zondag door het jaar
Jozua 24,1-2a.15-17.18b; Johannes 6, 51-58

Het laatste hoofdstuk voor Jozua. Het is hem ernst. Hij verzamelt alle stammen van Israël en allen die op een of andere wijze leiding geven aan het volk voor de Heer. De laatste beslissing. Hij vertelt in het kort heel het verhaal van Israël en eindigt met een keuze. Hij heeft zijn keuze gemaakt. Maar ik en mijn huis, wij dienen de Heer. Het volk beaamt die keuze. Ze beroepen zich op het verhaal van hun bevrijding. Ook wij willen de Heer dienen. Hij is onze God.

29 augustus 2021 Tweeëntwintigste zondag door het jaar
Deuteronomium 4, 1-2. 6-8; Marcus 7,1-8.14-15.21-23

De tekst uit Deuteronomium kent het begin niet dat er in het lectionarium voor staat. Hij valt meteen met de deur in huis: En nu, Israël hoor … Daarmee zijn we bij de kern van de zaak. Voortdurend wordt de gelovige voorgehouden dat hij moet horen. Op je qui vive zijn betekent: horen. Horen naar wat God ons (ge)biedt, naar hoe de verhoudingen tussen de mens en God en tussen de mensen onderling, nauwlettend horen. Dat horen is van wezenlijk belang nu je het land in bezit gaat nemen dat Hij geeft. Het leven van een mens is bijbels gesproken geen natuurproduct. Het is gediend bij wikken en wegen wat ons in wezen gegeven is.

Na de dood van Sint Jan de Doper in het 6e hoofdstuk lijken bij Marcus de kaarten geschut. In snelle scheden zal de afstand tussen Jezus en de leiders van het volk zich uittekenen. Waarom? Vandaag komen de Farizeeën en sommigen van de geleerde schrijvers met de problemen die ze hebben. Over de reinheid. Over de leerlingen die zo maar wat doen of niet doen, in ieder geval niet doen wat men dient te doen. Ze eten met onreine handen. Dat te zien (b)lijkt hun pijn te doen. (Het lectionarium laat een essentieel deel over qorban en de relatie met je vader en moeder over. Blijkbaar kan dat: voorgewende vroomheid inzetten om essentiële sociale verhoudingen aan de kant te schuiven!)
Jezus heeft het over een andere pijn, over wat je ziet gebeuren, over waar mensen toe in staat zijn, wat uit een mens komt.

 

Amsterdam, Jan Engelen, 9 juli 2021